KUNSTENPLATFORM PLAN B

Expeditie Solitaire

 

1. De Locatie

Het knooppunt Brugge op de kruising van de Belgische autosnelwegen E40 en E403 bevindt zich ten zuiden van Brugge tussen de dorpen Loppem en Oostkamp. De verkeerswisselaar is van het type ‘klaverblad’ en werd opengesteld voor verkeer in 1984. De vier klaverbladen strekken zich min of meer uit in de richting van de windstreken. Door het noordelijke en westelijke deel loopt een waterloop genaamd de Lijsterbeek die in het westelijke klaverblad in een betonnen bedding loopt. Deze gekanaliseerde waterloop heeft zijn oorsprong in het natuurgebied Doeveren ten noorden van de afrit Ruddervoorde op de E403. De microlandschappen op de klaverbladen zijn als volgt te omschrijven: 
 

1.1. Klaverblad Noord - De Beemd

Het noordelijke klaverblad bevindt zich in de bocht afrit Kortrijk (E40 richting Oostende) en wordt bepaald door drassig grasland waar de Lijsterbeek door loopt. Op haar oevers groeit wilgenstruweel en één grote, veelstammige populier bepaalt er het uitzicht. We beschrijven dit landschap als “de beemd”.

1.2. Klaverblad Oost - De Meers

Ook de bocht afrit Oostende (E403 richting Brugge) wordt gekenmerkt door grasland en de aanwezigheid van populier, witte abeel en wilgenstruweel. De volgroeide populieren vertonen een duidelijk aanplantpatroon. Dit microlandschap heeft de typische kenmerken van een meersgebied.

1.3. Klaverblad Zuid - Het Hooiland 

Het zuidelijke klaverblad in de bocht afrit Brugge (E40 richting Gent) is vlak, nat en slechts begroeid door grassen en kruidachtige planten. Er is geen aanplant of spontane groei van bomen te bespeuren. Logischerwijs omschrijven we dit landschap als hooiland.

1.4. Klaverblad West - Het Bos

In het westelijk deel van het klaverbladcomplex, binnen de bocht afrit Gent (E403 richting Kortrijk), bevindt zich een bosperceel dat doormidden wordt gesneden door de Lijsterbeek die er in een betonnen bedding stroomt. Het Bos wordt gekenmerkt door een grote diversiteit aan bomen en, in mindere mate, kruidachtige planten. Het gebied is zo goed als cirkelvormig en heeft een diameter van ongeveer 120 meter. In Het Bos voltrok zich de expeditie waaraan het hoofdstuk hieronder gewijd is.


2. Expeditie Solitaire naar Het Bos

Op dinsdag 16 juni 2020 startte omstreeks 4.30u ‘s ochtends een expeditie met de codenaam Solitaire. Het enige lid van de expeditie was Sibran Sampers, een 28-jarige kunstenaar en ambtenaar afkomstig uit Alveringem en woonachtig te Gent en Antwerpen. Navette in dienst van Kunstenplatform PLAN B werd verzorgd door Trice Hofkens. Door haar werd Sampers ter hoogte van de afrit Gent op de E403 richting Kortrijk afgezet waarna hij over de vangrail klom die Het Bos van de rijweg scheidt. Eenmaal over de vangrail diende hij een talud (begroeid met schermbloemigen en grassen) van ongeveer 6 hoogtemeters af te dalen om vervolgens uit te komen op een droge greppel. Na het oversteken van de greppel bereikte Sampers de bosrand. De voorgaande beweging, namelijk, de afdaling van het talud, de oversteek van de greppel en het bereiken van de bosrand, voltrok zich louter bij het licht van de omstaande straatlantaarns. Andere lichtbronnen zoals zaklampen zouden deze heimelijke oversteek naar ontoegankelijk gebied immers verraden kunnen hebben.

2.1. Rechteroever Lijsterbeek

Gezeten aan de rand van Het Bos wachtte Sampers het aanzwellen van de schemering af. Iets na vijf uur was het uiteindelijke dermate klaar geworden dat Het Bos zonder al te veel hinder betreden kon worden en in het halfduister bereikte Sampers dan ook de Lijsterbeek die Het Bos in twee ongeveer even grote stukken deelt. De Lijsterbeek komt het complex binnen vanuit het zuiden via een tunnel onder de afrit Gent (E403 richting Kortrijk), loopt zo door Het Bos en onder de E40 om opnieuw tevoorschijn te komen in De Beemd en via een tunnel onder de afrit Kortrijk (E40 richting Oostende) verder in noordelijke richting het complex te verlaten. Door deze tunnels zijn De Beemd en Het Bos op directe wijze met elkaar, maar ook met de omgeving buiten het complex verbonden. Dit in tegenstelling tot De Meers en Het Hooiland die men enkel via passerellen onder de E403 kan bereiken vertrekkende vanuit Het Bos of De Beemd. 

Bij inspectie van de Lijsterbeek werd gauw duidelijk dat er zich tussen de schuin aflopende betonnen oeverversteviging een dikke laag slib had gevormd waarover zich slechts een kleine hoeveelheid water bewoog. Een eerste peiling vlakbij de oever deed Sampers besluiten dat de modderlaag te diep was om zo vroeg in de ochtend al te doorwaden waarop hij verder aan de oever post vatte om een eierkoek met boter te nuttigen en een sigaret te roken. Ondertussen konden de opties omtrent het oversteken van de Lijsterbeek overwogen worden. Na het nuttigen van de eierkoek en tijdens het overwegen werd Sampers echter overvallen door een stevige vaak die hem ertoe aanzette een plastic zeil uit te spreiden over de grond en alsnog enkele uren te slapen. 

Ondertussen kwam de zon op. In Het Bos weerklonk het gezang van talloze vogels zoals merel, tjiftjaf, vink, roodborst, winterkoning, matkop en koolmees. Houtduiven en eksters vlogen af en aan en op de betonnen oever van de Lijsterbeek foerageerde een eenzame waterhoen op zoek naar poelslakken en andere ongewervelden. Zoals blijkt uit zijn logboek viel het Sampers op hoe luid de zangvogels in Het Bos wel zingen en dat dat verhoogde volume zo goed als zeker een aanpassing moet zijn aan het lawaai van het verkeer. “Dat de vogels, teneinde het geraas van de vrachtwagens te overstijgen, een tandje moeten bijsteken.” Het kost hen een zekere extra inspanning die gecompenseerd wordt door de veiligheid van dit door asfalt en verkeer omgeven eiland. Predatoren die tot in Het Bos proberen te geraken kunnen dat door de weg over te steken - met gevaar voor eigen leven - of via de tunnels vol blubber. Het is die laatste optie die blijkens de bewijzen overwogen wordt. Maar daarover verder in het verslag meer.
De hemel achter de kruinen van de bomen werd steeds blauwer en het spitsuur kwam op gang. De diversiteit aan planten en bomen in dit kleine gebied is duidelijk het gevolg van aanplant tijdens of kort na de aanleg van deze verkeerswisselaar begin jaren ‘80. Geen enkele boom is dus ouder dan 40 jaar. Het gaat voornamelijk om zwarte populier, witte abeel, eik, beuk, haagbeuk, els, schietwilg, esdoorn, zilverberk, vlier en lijsterbes. Langs de beek groeien hoge pakketten brandnetel en hondsdraf. Dieper in Het Bos is de bodem schraler begroeid met voornamelijk opschietende esdoorn en jonge aalsbesstruikjes. In de Lijsterbeek zelf verspreidt zich her en der de fijne waterranonkel.

Het daagde Sampers zich bij het ontwaken uit zijn weinig verkwikkende dutje dat hij erg gevoelig is aan plotse doorbrekingen van zijn dagelijkse ritme. Wegens omstandigheden was hij de avond ervoor niet veel vroeger dan gebruikelijk in bed gekropen terwijl hij veel vroeger dan gebruikelijk terug had moeten opstaan. Zoals we uit zijn veldnota’s kunnen opmaken, zorgden vermoeidheid en de plotse gril in het dagritme voor vage buikklachten en hardnekkige muizenissen. Hij schrijft:

“Ik heb geen zin om iets te bouwen. De vogels fluiten mooi, maar te luid. Het verkeer dreunt. Ik voel de trillingen van de vrachtwagens onder mijn rug terwijl ik dit opschrijf. Hoe lang droom ik al van een expeditie naar deze plek? Twee jaar of zo. Nu ben ik hier en ik heb er niks aan. Ik heb geen zin om iets te doen.”


Opnieuw scheen zich bij de explorator een bekend probleem voor te doen dat hem verhinderde om de verdere planning van de expeditie te ontrollen. Een onnauwkeurig gevoel van onbehagen laat zich verder in de notities als volgt omschrijven:

“08.46 - Ben ik hier, zit ik in gedachten daar. Ben ik daar, zit ik hier. Ik zit altijd overal maar ben eigenlijk nergens.”

Even later schrijft hij: “Ik ga een dode boom omzagen.” Hierna verandert de inhoud van de nota’s in meer praktische beschrijvingen. De Lijsterbeek was op dat moment nog niet overgestoken en de noodzaak van een brug of iets dergelijks drong zich op. Daartoe nam Sampers zijn ‘veldkit’ bestaande uit een snoeizaag, handbijl, zakmes en sisaltouw uit de sporttas om even later enkele dode boompjes te vellen en de modderige Lijsterbeek over te steken. Zo bereikte hij uiteindelijk het westelijk deel van Het Bos omstreeks 9u19. Tijdens de oversteek van de beek merkte Sampers dat de modder in de Lijsterbeek slechts een 15-tal centimeter diep was en geen onoverkomelijk probleem vormde.

2.2. Linkeroever Lijsterbeek

Het grootste deel van Het Bos bevindt zich ten westen of op de linkeroever van de Lijsterbeek. De bomen zijn er hoogstammiger en Het Bos voelt er ruimer en matuur aan. Centraal in het westelijk deel is een open plek ontstaan waarin zich een bosje aalbesstruikjes heeft weten te vestigen. Her en der liggen omgevallen volwassen abelen en jonge, kaarsrechte eiken. Het zijn opmerkelijke diagonalen en potentieel bouwmateriaal voor het ‘bouwseltje’ zoals Sampers zijn project placht te omschrijven. Naar de afrit en de talud toe is Het Bos op de linkeroever omgord door een dichte aangroei van braam en meidoorn wat leidt tot de conclusie dat Het Bos enkel toegankelijk is vanuit oostelijke richting, te zeggen, vanuit de E403.

2.2.1. De open plek in Het Bos

Op de hierboven reeds aangehaalde open plek in het westelijk deel van Het Bos kent een centrale begroeiing van kleine witte aalbesstruikjes waarvan twee verstopte, witte besjes het bewijs zijn. De kaalgevreten steeltjes bewezen voorts dat de planten veel meer vruchten hebben gedragen, maar ze bewijzen ook de systematische vraat van de zangvogels. De open plek leek de aangewezen locatie voor de constructie van een “bouwseltje” en Sampers’ oog viel al snel op een dode, omgevallen eik die steunde tegen een nog levende beuk. Gewapend met de snoeizaag ging hij het eikenhout te lijf, goed beseffende dat een stamdoorsnede van een kleine dertig centimeter niet bepaald een sinecure is wanneer men slechts beschikt over een snoeizaag die, zoals het woord het zegt, gebruikt wordt om te snoeien. Voor welk soort bouwseltje hij het hout zou gaan gebruiken, wist Sampers nog niet exact, maar vastberaden om van zijn dag alsnog een succes te maken en zijn kwakkelende gemoed te overstijgen, begon hij alvast als een bezetene in het eikenhout te zagen. Een kwartier later was de stam doorgezaagd maar bleef de boom door zijn schuine positie tegen de aanpalende beuk stevig tegen zijn stambasis gedrukt en weigerde dus te vallen. In een poging fysica met fysica te verhelpen construeerde Sampers vervolgens een hefboom om de doorgezaagde stam naast de stambasis te tillen en de boom zo te laten vallen. De eik verroerde echter geen vin en bij de derde poging brak uiteindelijk ook de hefboom door. Opgejaagd en teleurgesteld besloot Sampers dan maar een boterham met kaas te eten, een sigaret te roken en zijn zere schouders te contempleren tegen boom X, de esdoorn vlakbij de Open Plek waar Sampers later die dag een kamp zou opslaan tijdens een plotse regenbui.

Na de pauze wilde Sampers het over een andere boeg gooien en nam hij de handbijl op om al hakkend de eik te vellen. Na nog eens 15 minuten hakken kwam de stam evenwel los van de stambasis, maar bleef de eik nog altijd verankerd in de kruin van de beuk naast hem. Van een ‘gevelde’ boom kon dus nog niet helemaal sprake zijn. Een volgende poging zou bestaan hebben uit het losmaken van de stam uit de vork van beukentakken waarin de stam gekneld zat. Maar de verzuring in zijn armen en de blaren op zijn handen weerhielden Sampers ervan deze laatste poging te ondernemen. 

2.2.1 “Doe toch efkes rustig man, gestoorde zot!

Zwetend en nerveus staakte de explorator zijn pogingen om de eik te vellen en in het logboek geeft hij zichzelf de de raad om het rustig aan te doen en te genieten van zijn tijd in Het Bos. De vele omgevallen bomen nodigden uit om beklommen te worden, althans, diegenen waarvan de schors ruw genoeg was en de hellingshoek niet al te stijl. Een waterlinde op ongeveer 30 meter ten noorden van de Open Plek was de eerste die beklommen werd. De boom leefde nog en de kleine zijscheuten die uit de stam tevoorschijn kwamen gaven grip aan de beklimmer. Zo bereikte Sampers uiteindelijk een hoogte van een 6 à 7-tal meter boven de begane grond. 

“Vroeger klom ik in bomen, nog veel hoger dan ik nu gedaan heb. Tak voor tak klom ik hoger tot ik wiebelend in de kruin zat, onzichtbaar, alles overschouwend. Ik dacht aan vogels en chimpansees en aan de leuke kriebels die ik voelde wanneer de wind de kruin heen en weer deed bewegen. Als ik al om iets bezorgd was, dan was dat om de groene vegen op mijn kleren. Om één of andere reden klom ik graag in bomen op familiefeesten en andere gelegenheden waarbij de kinderen in hun ‘mooie kleren’ worden gestoken. Mijn moeder zou even later zuchtend de hardnekkige groene vlekken monsteren en zich luidop afvragen hoe ze die er weer uit moest zien te krijgen. Die vraag was echter ritueel van aard, want ze kreeg ze er altijd wel uit. Toch stelde ze hem elk familiefeest opnieuw.
We zijn goed twintig jaar verder en ik klim in bomen naast de E40. Dat gaat niet meer zo vlot als toen en vooral het afdalen lijkt bijzonder gevaarlijk. Vanwege de mogelijke groene vegen heb ik vanmorgen vuile kleren aangedaan dus de vraag die mijn moeder stelde, hoef ik mezelf niet te stellen. Maar ik ben hier helemaal alleen. Een tak is snel gekraakt en een tuimeling van 7 meter snel gemaakt. Stel dat ik hier mijn rug breek en niet meer weg geraak? Mijn gsm lag daarnet bij het beklimmen van de waterlinde in mijn rugzak bij boom X. Dan had ik daar gelegen, een hele dag lang. Om hulp roepen heeft geen zin. Trice of Leontien zouden zich dan rond 9u op de pechstrook parkeren en me proberen te bellen. Na twintig minuten zouden ze zich zorgen beginnen maken. Ze zouden zichzelf of elkaar overtuigen om over de vangrail te springen en naar mij op zoek te gaan. Ze zouden de open plek aan de beek vinden, het pad naar de oever, de stammetjes in de modder en voorzichtig proberen over te steken. Als ik tegen dan nog niet bezweken ben aan iets, hoor ik ergens een tak kraken. Ik probeer te roepen, als Rose in Titanic. Zij weten niet goed waar het vandaan komt, zoeken zich te pletter. Uiteindelijk vinden ze me maar een persoon met een gebroken rug mag men niet zomaar verplaatsen. Dus de ambulance erbij. Misschien ook de brandweer en ja, ook de politie, waarom niet. Blauwe zwaailichten en een hele meute volk dringen binnen in het steeds donker wordende bos. Ik word op een brancard gebonden en zo het bos uitgedragen. De zes brandweermannen glijden uit op het natte talud en ik ga neer en breek zo naast mijn rug ook nog eens mijn neus. Ik roep, schor als Rose, dat ik stik in mijn eigen bloed. Hup, over de vangrail, de ambulance in en naar Sint-Jan. Ondertussen worden Leontien en Trice ondervraagd: “wat moet een man van 28 op een domme dinsdag in juni in zijn eentje uitsteken langs een autosnelweg? Een expeditie? Is hij wel goed bij zijn verstand? Zou hij zijn congédagen niet beter kunnen besteden? Eierkoeken? Wie eet dat nu nog?” En dan, zich verslikkend in onbegrip, stellen de agenten de cruciale vraag: “Kunst?”


Duidelijk stelt Sampers zich vragen bij de veiligheid van de onderneming en is hij zich bewust van de risico’s die een eenzame expeditie inhoudt. In de laatste zinnen stelt hij zich echter ook vragen rond de zin van dit project en suggereert hij dat het in feite om een vorm van waanzin gaat. Het is een vraag waar we in dit verslag niet uitgebreid op in zullen gaan, maar die niettemin pertinent genoemd kan worden. De inspanningen die ontdekkingsreizigers als Magalhaes, Cook en Armstrong leverden mogen groter en riskanter genoemd worden, hun onderneming bezorgde hen echter niet het epitheton ‘waanzinnig’. Figuren die gelijkaardige en zonderlinge tochten ondernomen hebben, zonder daarbij de eer en glorie van wereldnaties te onderstrepen en bij wie de geestelijke gesteldheid tegenwoordig wél in vraag wordt gesteld, zijn kluizenaars. Sampers noteert op een gegeven moment het volgende in zijn veldnota’s: “11.07 - Op te zoeken: hoe heet die heilige op zijn paal?” De heilige waar Sampers op doelt is Simeon de Styliet. Deze Syriër uit de 5de eeuw verliet als knaap de kuddes die hij moest hoeden en trad toe tot een kloosterorde. Enkele jaren later werd hij door zijn medebroeders gevraagd het klooster te verlaten omdat de soberheid en de gestrengheid waarmee Simeon zijn geloof beleed de andere kloosterlingen in schaamte bracht. Zijn vorm van ascese was uitermate zonderling en hij zocht manieren om in eenzaamheid het aardse lichaam te overstijgen om dichter bij God te komen. Zo sloot hij zichzelf gedurende 18 maanden op in een hut en overleefde vele maanden zonder eten. Hij werd rechtopstaand gezien, dagen aan een stuk, tot hij in elkaar zakte en leefde lange tijd in een stenen schaapskraal op een bergflank. Opgejaagd door grote hordes pelgrims verliet hij de bergflank om in Telanissa (het huidige Taladah in Syrië) op een pilaar net buiten het dorp te kruipen en er nooit meer af te komen.
Volgens de overleveringen zou Simeon op een gegeven moment het bezoek gekregen hebben van enkele woestijnasceten die Simeons bedoelingen in vraag stelden. Simeon werd immers op grote schaal vereerd en het leek de andere asceten erop dat het Simeon om de trots van die verering te doen was, eerder dan om een nederigheid tegenover God. De woestijnasceten bedachten een proeve van godvruchtigheid die inhield dat ze hem in naam van God zouden bevelen van de pilaar af te komen. Deed hij het niet, dan zouden ze hem met geweld van zijn plaats verjagen. Toonde hij zich daarentegen bereid, dan zouden ze hem laten zitten. Omgeven door een grote menigte pelgrims bevalen de verzamelde woestijnvaders Simeons afdaling. Stram maar nederig zette de pilaarheilige vervolgens de afdaling in, maar nog voor hij de grond bereikte werd hij door de asceten tegengehouden. Zij waren overtuigd en trokken zich terug in hun kluizen in de woestijn.

Sampers noemt ontdekkingsreizigers, heremieten en kunstenaars en lijkt daarbij ironisch genoeg de laatsten als een soort afgezwakte versie van de voorgaanden weer te geven. Kunnen we kunstenaars beschouwen als lafaards ten aanzien van reizigers en heremieten als Vasco Da Gama, Willem van Rubroeck, Simeon de Styliet en Franciscus van Assisi? In welk opzicht zijn de performances van o.a. Beuys en Abramovic te rijmen aan die van de christelijke asceten? Kunnen we “God” verwisselen met “de Kunst”? Deelt de kunstenaar zijn ego met de reiziger? Verbeelden de kunstenaars hun wereld, benaderen de asceten die van hun met geloof en zijn de ontdekkingsreizigers tot slot niet de grootste ongelovigen, Thomassen die zich in klippers en karvelen naar de rand van de wereld begeven omdat ze willen weten eerder dan geloven? Hoe het ook zij, er is een soort verwantschap tussen de kunstenaar, kluizenaar en ontdekkingsreiziger, maar het kunstenaarsschap is in zeker opzicht alvast een pak veiliger te noemen.

2.2.2. De mand en de tunnel

Iets na het middaguur vatte Sampers een nieuwe poging aan om iets te creëren. Hij rooide een bundel jonge esdoorntjes en probeerde van de smalle rechte twijgen een mand te vlechten om die centraal in de Open Plek ondersteboven op een paal te plaatsen. Hij had echter nog nooit een mand gevlochten en de esdoorntwijgen bleken bovendien niet het meest geschikte materiaal te leveren voor dat doeleind. De poging werd na verloop van tijd gestaakt en Sampers at een boterham met hazelnootpasta en vervolgens een banaan. De mislukte poging leek hem ondertussen niet meer te deren en een zekere rust en helderheid zakte over hem neer. Rond kwart na één schrijft Sampers dat het bos rustgevend op hem inwerkt. De zon schijnt door het bladerdek en tekent bewegende lichtvlekken om hen heen. In de verte weerklinkt reeds een donderslag. Ondertussen raasde het verkeer onophoudelijk om hen heen en dat begon op den duur een hypnotiserend en licht vervreemdend effect op hem uit te oefenen. Zijn buikpijn en vermoeidheid waren voorbij en hij had zich neergelegd bij het gebrek aan gereedschap en ideeën. Zijn aanwezigheid in Het Bos volstond om van een expeditie te spreken.

Reeds vroeg in de ochtend had Sampers de tunnels waardoor de Lijsterbeek stroomt proberen te onderzoeken. Omdat ze onder de rijweg door lopen, was hij daarbij voorzichtig te werk gegaan om zijn aanwezigheid niet te verraden aan voorbijrijdende chauffeurs. Tot voor kort was er immers veel commotie rond illegale migranten die vanuit Noord-Frankrijk langs de E40 België binnen kwamen. Op standplekken voor vrachttransport probeerden de migranten in vrachtwagens te kruipen in de hoop zo Groot-Brittannië te bereiken. Het gebeurde geregeld dat men langs de snelweg tussen Brugge en de Franse grens groepjes doortrekkende mannen bespeurde, een jas over de schouders en een plastic tas in de hand. Uitgaande van de veronderstelling dat de gemiddelde Vlaming behoorlijk beducht is op vluchtelingen en zich moreel verplicht ziet hun aanwezigheid onder het mom van verkeersveiligheid te melden bij de politie, hield Sampers zich dus liever in het struweel verstopt. Daar, niet ver van de hierboven vermelde waterlinde, merkte Sampers de slaapplaats van zijn voorgangers op: een vrijgemaakte plek tussen de esdoornscheuten, een oude vuurplek, verpakkingen van sandwiches en frisdrankblikjes. Op één van de blikjes valt de vervaldatum te lezen: april 2019. Gesteld dat de houdbaarheidstermijn van een blikje cola één jaar bedraagt, hebben hier in de loop van 2018 mensen geslapen. 

“Ik heb nog ergens een krantenartikel uit 2018 liggen met een grote foto waarop drie mannen in een opblaasbaar 2-persoonskanootje te zien zijn. Ze bevinden zich op open zee, in de verte een gigantisch vrachtschip. Het zijn kanaalvaarders, vluchtelingen die in de Decathlon bij Groot-Sinten een rubberbootje gekocht hebben en daarmee het Nauw van Calais proberen over te steken. Soms vertrekken ze ook vanop de Belgische stranden. Dan is het ongelofelijk ver varen om Engeland te bereiken. Gekkenwerk.”

Op ongeveer tien meter van de oude slaapplek raast het verkeer op de autosnelweg. Eenmaal voorbij het scherm van vlierstruiken dient men gebukt via een droge greppel naast de vangrail richting de tunnel onder de E40 lopen. De tunnel zelf bestaat uit twee rechthoekige betonnen gangen die elk ongeveer 2 bij 3 meter meten en ongeveer 114 meter lang zijn. Bij de tunnel blokkeert een dam van aangespoeld hout en organisch materiaal de ingang waardoor de Lijsterbeek slechts door één van de twee tunnels loopt. De bodem van de andere tunnel is bedekt met een dikke laag modder. Eenmaal terug bij boom X schreef Sampers het volgende over zijn bezoek aan de tunnel:

“Wat een akelig ding. Ik dacht: ik ga efkes die tunnel in. Amai. Ik had m’n schoenen uitgedaan en aan de ingang van de tunnel laten staan want de drab was er zo’n 30 centimeter diep. Maar na 40 meter (het is er echt heel donker en ik had geen zaklamp bij) werd die drab een halve meter diep. Tot m’n knieën zat ik erin en ik voelde alles. Takken, luchtbellen, ruwe en zachte drab. En plots zag ik in het zwakke schijnsel van het einde van de tunnel zoiets dat leek op de schedel van een koe, met hoorns en oogkassen, en ik heb er niet naar durven kijken. In een flits werden de takken tussen mijn tenen de ribben en knoken van dat dood beest. Het was er natuurlijk niet. Maar het was er wel. Ik kreeg van dat koud zweet. Mocht ik op een dag met een lijk zitten, ik dump het hier. Het is te doen, maar met een goeie zaklamp, hoge rubberen laarzen en gezelschap." 


Sampers liep de hele tunnel door tot in het klaverblad noord, de Beemd. Vanwege het daglicht en het gebrek aan schoenen waagde hij zich echter niet in het open veld. Hij merkte op dat de oevers van de Lijsterbeek in de Beemd niet verstevigd zijn en dat kruidachtige planten er welig tieren. In de modder bij de ingang van de tunnel merkte hij de sporen van een vos op. Het dier gebruikt de Lijsterbeek en de tunnels om de snelweg over te steken. Sampers verzamelde zijn moed en keerde op zijn stappen terug, vastberaden ooit via deze route een volwaardige, doch nachtelijke expeditie naar de Beemd te plannen.

2.2.3 De vos

Het bezoek aan de tunnel bleek voor Sampers spannend genoeg om zich voor de rest van de middag met pietluttigheden bezig te houden. Over wat er zich tussen 14.45u en 21u afspeelde in Het Bos is bijzonder weinig geweten behalve enkele korte notities die hier voor het gemak worden opgelijst:

15u - Heb iets gemaakt met een zwaluwstaart-verbinding. Ziet er goed uit. Is iets om in een boom te hangen.

-

Plots iets gehad van: ik kan hier perfect in mijn bloten rondlopen. Heb efkes in mijn bloten rondgelopen, maar het is dan beginnen regenen. Gelukkig had ik dat plastic mee. Shelter gemaakt. Klein tukje gedaan.

-

18.40 - Prachtig. Ik was dus mijn laatste eierkoek aan het eten en plots hoor ik takjes kraken. Het was gestopt met regenen en ik zocht waar dat geluid vandaan kwam. En daar liep hij: een vos! Mijn eerste zoogdiervriend van de dag. Hij was zich van geen kwaad bewust. Overal aan het zoeken naar eten, overal snuffelen. Hij liep op slechts een kleine tien meter van me. Rost, dikke staart met witte tip. Haast het cliché van een vos. En ik moest denken aan de laatste keer dat ik een vos van zo dicht zag. Dat moet in de broeken van Handzame geweest zijn, met Chris. Er lag toen sneeuw. 2005?

-

Weer regenbui. Nog iets kleins gemaakt. Een boomstam die balanceert op een paaltje dat ik in de grond heb geslagen. Als de wind waait wiebelt het ding traagjes op en neer. Nu wachten.

3. Rechteroever Lijsterbeek - Slot 

Omstreeks 20.30u breekt Sampers de shelter op en steekt hij de Lijsterbeek opnieuw over om zich klaar te maken voor de pick-up omstreeks 21u. De zon heeft zich ondertussen al stevig aan de noordwestelijke horizon geschurkt. Sampers zette zich opnieuw op de gebogen vliertak waar hij zo’n 16 uur eerder gewacht had op de zonsopgang. Een dag in Het Bos was voorbij en even later kwamen Leontien Allemeersch en Trice Hofkens hem weer oppikken op de afgesproken plaats. Met een laatste lijstje sluit Sampers het logboek af:

Gedaan: gekeken, geslapen, gegeten, iets en niets gemaakt van takken, geschreven, expeditie.

Gezien: een tunnel, schaduwen, een vos, roodborstjes in paniek, veel strontvliegen, het spitsuur, jonge esdoorns.

Gedacht: kom ik terug? Mag ik hier iets maken? Moet ik niet terugkomen om mijn sporen te wissen? Is deze plaats gediend van een ‘werk’? Wat is het verschil tussen dromen van een expeditie en een expeditie ondernemen? Wat ben ik hier? Ben ik een kunstenaar? Is kunst niet gewoon een excuus voor maf gedoe? Wat is maf? Wanneer is maf zinvol en dus niet meer gewoon maf? Is er, op een zeker niveau, niet alleen maar mafheid? Aan de plek waar de vluchtelingen geslapen hebben. Aan de vos en zijn traject. Aan het keiharde eikenhout. Aan Pauline. Aan hoe mijn leven nu eigenlijk in elkaar zit. Aan mijn lijf. Aan tabaksrook. Aan eierkoeken. Aan mijn moeder. Aan veel te veel.

Is het wat het is? Of moet ik er weeral een dikke draai aan geven om het iets te laten worden? Waarom is iets niet gewoon wat het is? En zo goed?

 

Kunstenaar Sibran Sampers werkt binnen het traject PLAN B/Veldwerk aan tidal sidle (noun) - a furtive advance under the influence of tidal forces: : een onderzoeksproject waarin hij zijn fascinatie voor water(wegen) registreert en erover reflecteert. Een uitgekiende plek aan een oever vormt het vertrekpunt van zijn gedachtestroom. Tijdens dit langlopend traject wil hij op verschillende plekken tijdelijke sporen nalaten en werken met wat rondom hem aanwezig is.

Lees hier meer over het project.